Ik liep in gedachten verzonken op de brede boulevard langs het meer. Ik zag twee hondjes spelen en bleef staan kijken. De baasjes waren rustig in gesprek en riepen wat onverstaanbaars wanneer het spel zich te ver verplaatste.
Hoe langer de honden bleven spelen, hoe fanatieker ze werden. Ze gromden, ontblootten hun tanden, deden wilde pogingen om de ander vast te grijpen en op de grond te krijgen.
Dit deed me denken aan een logeerpartijtje in de derde klas. We speelden Monopoly aan de keukentafel in mijn ouderlijk huis. Hoe verder het spel kwam, hoe meer er gescholden werd bij een ongelukkige dobbelstenenworp, of bij geluk van een ander.
Willen spelen gaat hand in hand met willen winnen. De betekenis van het ‘willen’ bepaalt het spelverloop.
De sfeer aan de keukentafel was grimmig. Mijn moeder suggereerde dat we elkaar wel wat konden gunnen.