Fietsen

F

De zwerver zei dat hij me pijn ging doen. Ik had wel ergere dingen gehoord, maar besloot dat ik beter de fiets kon pakken. In de stad kon ik niet zo hard fietsen, en ik ontdekte hoe ik met beide wielen tegelijk kan springen, of alleen met het achterwiel. Op een dag zal iemand me vertellen dat iedereen met klikpedaaltjes met beide wielen kan springen, maar dat moment stel ik zo lang mogelijk uit. Ik beklom de brug, de wind was koud. Van hier naar het natuurgebied, naar het industrieterrein, en van daar de Lange Rechte Weg op. In het natuurgebied versnelde ik. Ik haalde twee fietsers in, maar met minder vaart dan ik prettig vond. Iedereen fietst snel tegenwoordig. Oudjes op een gewone fiets kun je inhalen voordat je belgeluid goed en wel in het trage brein is geland. Als je nu met tegenwind een elektrische fiets inhaalt, ben je zo lang in elkaars persoonlijke ruimte dat je bijna de neiging voelt om te groeten. Gekker moet het niet worden.

Sinds ik een fietshelm heb, gebruik ik een app om bij te houden hoe hard ik fiets. Niet dat ik graag bij vage kennissen in de socials verschijn, daar ben ik niet ijdel genoeg voor. Ik wil gewoon winnen. En je kunt niet winnen zonder te weten hoe hard je hebt gefietst. Geen idee van wie ik zou willen winnen en hoe dat er dan uit zou zien, maar dat doet er ook niet toe. Eerlijk is eerlijk, ik kan ook niet winnen als ik wél weet hoe hard ik heb gefietst, zo indrukwekkend is het helemaal niet. Op een dag ontdekte ik dat mijn app de tijd stopt zodra ik stilsta. Ik slaap rustiger sinds ik weet dat stoplichten en pauzes geen aderlating zijn voor mijn gemiddelde. Stoplichten blijven vervelend. Remmen en optrekken maakt de statistieken niet mooier.

Net achter het derde stoplicht op het industrieterrein word ik voorbijgeraasd door een yup op een Van Moof. Nou ja, yup, blijkbaar een nep-yup die woont in een van die dorpen rondom de stad, waarschijnlijk in een te duur nieuwbouwhuis met gratis stallucht. Die Van Moof scheurt dus voorbij en ik voel wat woede opkomen. Gelukkig is vijfentwintig de grens en ik ben aan het optrekken, dus ik fiets zo weer achter hem aan. Ik kan nog wel harder en haal triomfantelijk in, een overwinning op de designfiets. Terwijl ik een voorsprong probeer op te bouwen, doe ik mijn best om eruit te zien alsof dat geen moeite kost. Hard fietsen is een ding, schijnbaar moeiteloos hard fietsen is een tweede. Ik bedwing de neiging om achterom te kijken. Bij de spoorovergang rem ik voor een bocht, en in die bocht haalt die yup me weer in. Zag ik daar een grijns? Ik zet een tandje bij maar ben verloren. Die dingen kunnen dus harder dan vijfentwintig. Veel harder. Niet gewonnen vandaag.

Ik ben inmiddels op de Lange Rechte Weg. Rechts rijden auto’s 80, aan beide kanten strekken weilanden zich uit. Het Oosten heeft blijkbaar vruchtbare prairie. Bij een bushalte roept een billboard dat mijn project niet te onnauwkeurig is, want het is mijn project. Een volgend billboard wil dat ik meeding naar een extra maandsalaris. Ik denk, wat moet ik met een extra maandsalaris? De 26ste krijg ik al een maandsalaris, de volgende maand waarschijnlijk weer. Als ik er nu twee krijg, is het dan alsof ik een maand heb overgeslagen? Alsof ik een maand extra heb gewerkt, zonder dat ik boodschappen hoefde doen of een huis betalen? Kleren koop ik toch al niet, dus wat dat betreft is het iedere maand feest. En dan? Kan ik iets anders kopen? Ik had vast een enorme frons op mijn hoofd. In ieder geval kijkt iedereen boos terug.

In het eerste gehucht langs de Lange Rechte Weg verkoopt iemand hooi. Het stro is op, althans volgens een van de twee borden. Een huis verder wordt reclame gemaakt voor ‘Stichtig Ora, zending en hulpverlening’. Ik stel me voor hoe de oprichtingsvergadering moet zijn gegaan. Iemand stelt ‘Stichting Ora et Labora’ voor. De rest wil wel een stichting, maar liever niet te veel werk. ‘Labora’ viel dus af. Er komt volgens mij niet veel van die zending en hulpverlening, als er alleen gebeden wordt. Of zouden ze zingen? Zeiden de monniken niet ‘qui bene cantat, bis orat’? Een stichting die zingend arm Afrika redt, dat lijkt me ook wel wat. En maar geld ophalen, want zingen is vermoeiend.

Aan het einde van de weg ligt een dorp, daar moet ik remmen omdat het fietspad zich verplaatst naar de overkant van de weg. Vanaf rechts rijdt een lange rij auto’s voorbij, links komt zo’n busje voor ouderen heel traag aanrijden alsof ik dan voorlangs kan. Ik blijf staan, die rij auto’s van rechts gaat nog wel even door. Opeens hoor ik vlak achter me ‘doorrijden, homo’. Het is de zwerver weer. Die heeft blijkbaar een fiets en kan ook hard trappen. Ik ken zijn naam niet en besluit hem Zwerver te noemen. Zwerver scheldt blijkbaar nog met ‘homo’. Volgens mij weet iedereen dat dat niet aardig is voor homo’s, maar types als Zwerver hebben daar geen boodschap aan. Ik concludeer dat ik, als ik geen pijn wil, harder moet fietsen. Ik fietste eigenlijk al best hard.

In het dorp sla ik rechtsaf. Als je altijd maar rechtdoor gaat, kom je nooit thuis. Zwerver is even weg. Pissen of opgelost, ik weet het niet. Ik sta stil bij een bord met een kaart en hoop dat hij niet terugkomt. Ik kijk waar ik heen moet. Stilstaan bij een bord en staren naar een kaart, dat vind ik ongeveer het mooiste aan fietsen. Kilometers van huis, met één reserveband in een tasje. Krijg ik nu twee lekke banden, of weet ik veel, een beroerte, dan heb ik echt een probleem. Dan ben ik aangewezen op die boerse types die in hun pick-ups te hard over de binnenwegen rijden. Of een yup met een opgevoerde e-bike. Of ik moet zelf lopen naar de eerste boerderij, strompelen terwijl de linkerkant van mijn lijf slap hangt, met die fietsschoenen aan. Of zonder, ik weet niet wat ik erger zou vinden. En dan hopen dat er iemand thuis is en de hond niet. Ik ervaar een bescheiden gevoel van avontuur. Drie weken soloklimmen in de Rocky Mountains is voor mij niet nodig, drie kwartier fietsen is genoeg.

Hoe langer ik stilsta, hoe zekerder ik weet dat Zwerver in het nieuwbouwdorp is achtergebleven. Mij niet gezien. Het is koud en mijn tenen zijn gevoelloos. Wie weet komt Zwerver weer terug. Ik stap op en ontdek dat fietsen nog kouder is dan stilstaan, maar ga toch door. De weilanden veranderen langzaam in velden met hooglanders en dat soort dingen, aan de rechterkant ontstaat een bos. Ik zie hem niet, maar volgens mij zit Zwerver me weer op de hielen. Ik trap harder, mijn mond smaakt metalig en mijn borst doet pijn. Net voorbij een huis in het bos schreeuw ik. Ik schreeuw een beetje vreemd, maar dat komt doordat ik niet wil schreeuwen als zo’n verwarde man die je in de stad soms ziet. Ik wil niet klinken alsof ik iets probeer tegen te houden wat er plotseling uitfloept, ook niet als iemand die een scheldkanonnade begint tegen een ingebeelde Zwerver, maar gewoon, als iemand die even wil schreeuwen en precies dit moment heeft uitgekozen om dat te doen. Het is een monotone schreeuw. Een beetje hees, als een burlend hert met een poliep op de stemband. Of een verkouden roerdomp. Mijn schreeuw was niet kort, maar ook niet echt lang. Ik heb het niet bijgehouden, ik was druk. Maar volgens mij voelen twee seconden al best lang als je aan het schreeuwen bent. Na de schreeuw fiets ik verder alsof er niets gebeurd is. De vogels in het bos doen ook alsof er niets gebeurd is, of ze zijn er gewoon niet. De hooglanders zijn sowieso niet snel onder de indruk. Eigenlijk is er ook niets gebeurd. Dit is de normaalste zaak van de wereld.

Aan de linkerkant is nu een riviertje. Ik overweeg af te stappen en erin te springen, en weet dat ik dat toch niet zal doen. Maar als ik kan schreeuwen, dan kan ik ook wel zwemmen, al is het winter. Misschien de volgende keer, houd ik mezelf voor. Rechts is een hoeve met daarvoor een aantal bedrukte borden. Ik fiets hier vaker en heb die borden eerder gezien, ik snap er nooit wat van. Ik heb daarom al lang geleden besloten dat hier een sekte zit.

Dicht achter me hoor ik een stem zachtjes zingen. Het is Zwerver en hij herhaalt steeds een stuk dat ik geoefend heb voor pianoles. Op het ritme van mijn pedalen is het nogal langzaam. Tussendoor vertelt hij dat mijn laatste pianoles een afgang was. Ik had twee weken lang elke dag een half uur geoefend op een stukje van tweeëneenhalve minuut. Ik klonk precies als Vikingur Ólafsson, dacht ik. Mijn docente, een jonge Spaanse, nam me op en vond van niet. We bespraken twintig manieren om het stuk te spelen. Er kan ontzettend veel. Alleen mijn manier was niet zo goed. Zwerver vindt dat ik nooit meer piano moet spelen, dit is schandalig. Zelf weet ik niet zo goed wat ik voel.

In het volgende dorp kom ik in een jaren-’70-wijk terecht. Het lijkt zo makkelijk, altijd de grote wegen volgen, maar ik weet even niet meer waar ik links moet. Blijkbaar nooit, want opeens zit ik weer op de route. Ik ga harder fietsen en bedenk dat ik al een tijdje niet meer aan Zwerver heb gedacht. Er is wat voor nodig, een ruim uur met de hartslag op 150, maar dan ben ik hem echt kwijt. Ik hoop dat hij is achtergebleven in een van de dorpen, of beter nog, dat hij is gevallen en al z’n tanden is verloren. Dan zie ik hem lang niet meer terug. Ik ben misschien een slecht mens, maar zolang ik fiets maakt me dat niets uit. Ik ga weer een trapje harder.

Ik ben niet zo van het fietsonderhoud. Na een fietstocht in de regen spuit ik WD40 op mijn ketting, dat is alles. Als ik gefietst heb wil ik vooral mezelf schoon maken, en warm. Het spuitdopje van de WD40 is kwijt. Daarom heb ik van mijn werk het spuitdopje van een lege bus zwarte spuitverf meegenomen en die op de WD40 gezet. Dat werkt niet zo goed. Een seconde gaat het goed, daarna bruist het spul vooral over je hand heen. Dus mijn ketting piept. Op weg naar huis hoor ik voor het eerst dat het piepen klinkt als een zwerm tsjilpende mussen.

Voor de deur van het schuurtje zet ik de app uit. 7de snelste ronde, staat in beeld. Daar ben ik blij mee. Ik probeer nog wat WD40 op de ketting te krijgen, maar het grootste deel belandt in druppels op de grond. In de badkamer ruikt het onfris. Ik draai de badkraan open en haal met een washandje stof en haren uit het bad. Het badwater wordt niet heel warm, de thermostaatkraan is kapot. Het bad wordt niet veel gebruikt. Terwijl ik me uitkleed, denk ik aan het bad, en ik denk aan mijn scheermes waar ik me altijd alleen maar mee zal scheren. Ik denk aan mijn fietstocht. De haat, de schreeuw, de mussen. Als ik diep inadem, doen mijn longen pijn. Zwerver had gelijk, maar hij is wel even weg.

Reageer

Over mij

Dunne scherf. Volatiel? Licht excentriek. Meer expressief dan extravert. Meer verhalen dan vertellen.